Nederlands–Engels woordenboek
Engelse vertaling van het Nederlandse woord elkaar
Nederlands | Engels (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(elkander; mekaar; malkander) | ; | |
🔗 Wij houden van elkaar. | ||
aan elkaar gewaagd | well‐matched | egalforta |
aan elkaar lijmen (lijmen) | ||
alles bij elkaar (in totaal) | ||
; in all ; totally | ||
🔗 Op dat moment stond er op de snelwegen bij elkaar ongeveer 400 kilometer file. | ||
(aaneen; bijeen; samen; tezamen; saam; gezamenlijk) | ||
🔗 Thongor had er nog nooit zoveel bij elkaar gezien! | ||
(aaneenvoegen; bijeenbrengen; verenigen) | assemble | |
🔗 Het monster van Frankenstein had hier in elkaar gezet kunnen worden. | ||
met de benen over elkaar (met gekruiste benen) | krurkruce | |
naast elkaar (zij aan zij) | flankon ĉe flanko | |
(uiteengaan) | ||
🔗 Ze gingen uit elkaar. | ||
uit elkaar houden | differentiate ; distinguish | |
uit elkaar nemen (demonteren) | take apart | malmunti |
carry through ; ; ; ; ; ; | ||
🔗 Dat was alles wat men voor elkaar kreeg, en ten slotte verloor de bemanning de hoop om het van deze klip los te trekken. |
Nederlands | Engels |
---|---|
elkaar | ⇆ each other; ⇆ one another |
aan elkaar gewaagd | ⇆ well‐matched |
achter elkaar | ⇆ end to end; ⇆ in Indian file; ⇆ in single file; ⇆ seriatim; ⇆ at one sitting; ⇆ at a sitting; ⇆ in succession; ⇆ one after the other; ⇆ at a stretch; ⇆ on the trot |
achter elkaar lopen | ⇆ file; ⇆ walk in single file; ⇆ walk in Indian file |
alles bij elkaar | ⇆ altogether; ⇆ all told |
bij elkaar | ⇆ together |
bij elkaar pakken | ⇆ gather up |
bij elkaar rapen | ⇆ gather up |
door elkaar gebruiken | ⇆ use indifferently |
door elkaar genomen | ⇆ on an average; ⇆ on the average; ⇆ by the lot; ⇆ in the lot |
door elkaar liggen | ⇆ lie in a heap; ⇆ lie mixed up; ⇆ lie pell‐mell |
door elkaar raken | ⇆ get mixed up; ⇆ become mixed up |
door elkaar roeren | ⇆ mix |
goed in elkaar zitten | ⇆ be well‐made; ⇆ be well‐planned; ⇆ be well‐organized; ⇆ be well set‐up |
het voor elkaar krijgen | ⇆ do it; ⇆ manage it |
in elkaar storten | ⇆ collapse; ⇆ fall to pieces |
in elkaar vallen | ⇆ collapse; ⇆ fall to pieces |
in elkaar zakken | ⇆ crumple; ⇆ curl up; ⇆ go phut; ⇆ collapse; ⇆ sag |
in elkaar zetten | ⇆ assemble; ⇆ compound; ⇆ get up; ⇆ put together; ⇆ rig; ⇆ stage; ⇆ stage‐manage; ⇆ run up |
met de benen over elkaar | ⇆ cross‐legged; ⇆ with legs crossed |
met elkaar | ⇆ together |
naast elkaar | ⇆ abreast; ⇆ side by side |
na elkaar | ⇆ the one after the other; ⇆ after each other; ⇆ one after the other; ⇆ in succession |
op elkaar | ⇆ one on top of the other |
uit elkaar gaan | ⇆ come apart; ⇆ part company; ⇆ split; ⇆ split up; ⇆ thin |
uit elkaar houden | ⇆ tell apart; ⇆ tell which is which |
uit elkaar nemen | ⇆ knock down; ⇆ pick to pieces; ⇆ take to pieces; ⇆ take apart; ⇆ take down |
uit elkaar vallen | ⇆ fall to pieces |
uren achter elkaar | ⇆ for hours; ⇆ for hours together; ⇆ for hours on end |
van elkaar gaan | ⇆ part company; ⇆ separate; ⇆ drift apart |
voor elkaar krijgen | ⇆ wangle |
voor elkaar willen ze het niet weten | ⇆ they won’t let it appear |
voor elkaar zijn | ⇆ be settled |