Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord firm
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(fast; stable; hard; resolute; solid; steadfast; unflinching; stiff) | ; ; | |
; | ||
🔗 Sullivan, who will meet Chinese counterpart in Rome on Monday, did not say whether Chinese firms or government entities would face sanctions if they helped Russia. | ||
(robust; sturdy; burly; resistant; rugged; solid; strong; tough; able‐bodied; hefty; stout) | ; | |
(peremptory; resolute) | ||
(definite; definitive; decided; decisive; final; positive; affirmative; irrevocable) | ||
(affix; fasten; fix; secure; clinch; consolidate) | ; | |
shipping firm (shipping company) | ||
stand firm | ||
firmly (resolutely; solidly; unflinchingly) | ; | |
firmness (decision; peremptoriness; resolution) | ||
firmness (resolution; solidity) | vastheid | |
firmness (resolution) | ||
infirm (crippled; stunted) | ||
infirm (feeble; fragile; frail) |
Engels | Nederlands |
---|---|
firm | ⇆ beslist; ⇆ doen stollen; ⇆ firma; ⇆ flink; ⇆ handelshuis; ⇆ hard; ⇆ hecht; ⇆ kordaat; ⇆ pal; ⇆ prijshoudend; ⇆ standvastig; ⇆ stevig; ⇆ vast; ⇆ vastberaden; ⇆ vastbesloten; ⇆ vast maken; ⇆ vastmaken; ⇆ vast worden; ⇆ vastzetten |
auctioneering firm | ⇆ veilinghuis |
be firm | ⇆ op zijn stuk blijven staan |
firm as a rock | ⇆ rotsvast |
firm conviction | ⇆ vaste overtuiging |
firm friends | ⇆ dikke vrienden |
firm hand | ⇆ vaste hand |
firm intention | ⇆ vast voornemen |
firm up | ⇆ aantrekken; ⇆ hard maken; ⇆ sterker maken; ⇆ stevig maken; ⇆ vaster worden; ⇆ vastmaken; ⇆ versterken |
furniture firm | ⇆ meubelzaak |
publishing firm | ⇆ uitgeversfirma |
shipping firm | ⇆ rederij |
stand firm | ⇆ niet wijken; ⇆ op zijn stuk blijven staan; ⇆ pal staan; ⇆ standhouden; ⇆ vaststaan; ⇆ zijn poot stijf houden |
take a firm line | ⇆ flink optreden |
take a firm line against | ⇆ vastberaden optreden tegen |
firmly | ⇆ beslist; ⇆ flink; ⇆ krachtig; ⇆ met vaste hand; ⇆ stevig; ⇆ vast; ⇆ vastberaden |
firmness | ⇆ beslistheid; ⇆ hechtheid; ⇆ standvastigheid; ⇆ stevigheid; ⇆ vastberadenheid; ⇆ vastheid |
infirm | ⇆ gebrekkelijk; ⇆ gebrekkig; ⇆ hulpbehoevend; ⇆ onvast; ⇆ weifelend; ⇆ ziek; ⇆ ziekelijk; ⇆ zwak |