English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word cross

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(angry; heated; wild);
verstoord
kruci
(peevish; pettish; petulant; morose)
(cover; pass);
🔗 Then you have crossed the Fer Aquilas?
(transverse; crosswise)
(cross out; cancel; overstrike); ;
een streep halen door
;
trastreki
(step across; exceed; overstep)
🔗 A rude cross lay flat upon the barren earth and on it was bound a man—half‐naked, wild of aspect with his corded limbs, glaring eyes and shock of tangled hair.
cross gentian
(star gentian)
kruca genciano
🔗 He crossed himself quickly.
cross out
(strike out; delete)
;
forstreki
cross out
(cancel; cross; overstrike)
;
trastreki
iron cross begonia
masona begonio
Jerusalem cross
(Maltese cross; London pride; burning love; dusky salmon; flower of Bristol; nonesuch)
Maltese cross
(Jerusalem cross; London pride; burning love; dusky salmon; flower of Bristol; nonesuch)
put a cross against
(check off; mark with a cross; tick off)
krucmarki
Saint Andrew’s cross
(saltire)
Southern Cross
crossbill
cross‐bow
(bow)
crossbred
(hybrid; mongrel)
bastaard‐
;
crossbred
(hybrid)
; ;
cross‐cut
(cross‐section)
;
cross‐eyed
(squinting; squint‐eyed; boss‐eyed)
scheel
straba
(cross‐roads; intersection; junction; point of intersection);
(level‐crossing; grade crossing; railway level crossing; railway crossing; railroad crossing; train crossing);
traknivela pasejo
met de benen over elkaar
;
met gekruiste benen
krurkruce
🔗 She seated herself cross‐legged before him.
(cross‐cut);
🔗 A wire with a cross‐section of 1 mm² is a relatively heavy wire to measure such signals.
crossways
(across)
laŭlarĝe
crosswise
transverse
crosswise
(transverse; cross)

EnglishDutch
cross balorig; boos; doorsníjden; drenzerig; dwarsbomen; dwars oversteken; elkaar kruisen; kruis; kruisen; kruising; kruisje; narrig; ordekruis; overschrijden; oversteken; óvervaren; spinnijdig; tegenwerken; trekken over; verstoord
as cross as two sticks spinnijdig; zo nijdig als een spin
be cross with boos zijn op
cross as two sticks spinnijdig
cross bearing kruispeiling
cross gentian kruisbladgentiaan
cross my heart and hope to die met de hand op mijn hart!
cross of merit erekruis
cross one’s arms de armen over elkaar slaan
cross oneself een kruis slaan
cross one’s legs de benen over elkaar slaan
cross one’s t’s de puntjes op de i’s zetten
cross out doorhalen; doorschrappen; doorstrepen; dóórkruisen; uitstrijken
cross over oversteken; óvervaren
cross passage dwarsgang
cross reference kruisverwijzing; verwijzing
cross reference card verwijskaart
cross seam dwarsnaad
cross somebody iemand de voet dwars zetten; iemand dwarszitten
cross swords de degens kruisen
cross swords with de degens kruisen met; op vijandige voet staan met
cross the line de linie passeren; te ver gaan
cross the Rubicon de beslissende stap doen
cross the Styx doodgaan; het tijdelijke met het eeuwige verwisselen; het tijdelijke voor het eeuwige verwisselen; sterven
cross vault kruisgewelf
cross window kruisraam
dot one’s i’s and cross one’s t’s de puntjes op de i’s zetten
grand cross grootkruis
iron cross begonia ijzeren‐kruisbegonia
Jerusalem cross brandende liefde
knight of the cross kruisridder
Maltese cross brandende liefde
naughts and crosses boter, kaas en eieren
pectoral cross borstkruis
put a cross against aankruisen
Red Cross Rode Kruis
sign of the cross kruisteken
Southern Cross Zuiderkruis
station of the cross statie
cross‐bandage kruisverband
cross‐bar doellat; dwarslat; lat
cross‐beam dwarsbalk; dwarshout; kalf; kruishout; traverse
crossbill kruisbek
cross‐bond kruisverband
cross‐bow kruisboog; voetboog
crossbreed gekruist ras; kruising
cross‐breeding kruising
cross‐buttock heupzwaai
cross‐country dwars door het land; over heg en steg; terreinrit; veldloop
cross‐cut korte weg; overdwars gesneden; overdwars gezaagd
cross‐examination kruisverhoor
cross‐examine een een kruisverhoor onderwerpen; scherp ondervragen
cross‐eyed scheel; scheelogig
cross‐fertilization kruisbestuiving
crossfire kruisvuur; spervuur van vragen
crossing kruising; kruispunt; oversteek; oversteekplaats; oversteken; overtocht; overvaart; spoorwegovergang; óverweg
cross‐lath dwarslat
cross‐legged in kleermakerszit; met de benen over elkaar; met gekruiste benen
cross‐line dwarslijn; dwarsstreep
crossness dwarsdrijverij; dwarsheid; gemelijkheid; verstoordheid
cross‐patch dwarsdrijver; gifkikker; kribbebijter; nijdas
cross‐question aan een kruisverhoor onderwerpen; kruisvraag; scherp ondervragen
cross‐road cruciaal moment; dwarsweg; keerpunt; kruispunt; kruisweg; tweesprong; viersprong; wegkruising
cross‐section doorsnede; doorsnee; dwarsdoorsnede; dwarsdoorsnee; dwarssnede; dwarssnee; representatieve steekproef
cross‐shaped kruisvormig
cross‐spider kruisspin
cross‐stitch kruissteek
cross‐street dwarsstraat
crosstalk elkaar van repliek dienen; heen‐en‐weergepraat; snelle dialoog
cross‐tie dwarslegger
crosstree zaling
crosswalk voetgangersoversteekplaats
crossways kruiselings; kruisgewijs; kruisgewijze; tweesprong; viersprong; wegkruising
cross‐wind zijwind
crosswise kruiselings; kruisgewijs; kruisgewijze
crossword kruiswoordraadsel
double‐cross <bij bedrog een handlanger ook bedriegen>; bedriegen; beduvelen