Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word grootdoen
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(handelen; optreden; te werk gaan; handelen) | ||
(laten; maken) | ||
🔗 Een nieuw geluid deed hem opschrikken. | ||
(plaatsen; steken; stoppen; zetten) | ||
🔗 Die gaf zijn gevangenen nog goed te eten, al deed hij wat veel knoflook in de soep. | ||
(indienen; optreden; spelen; voorstellen; brengen) | ; ; ; ; ; reenact ; ; represent ; constitute ; ; ; serve up | |
🔗 Nu zal ik jullie een voorstel doen. | ||
(maken) | making ; manifacture ; ; formation ; | |
; ; make clean ; purge ; ; | ||
🔗 Ze ging zitten voor een enorme toilettafel en begon haar haar te doen. | ||
(begaan; maken; uithalen; uitrichten; verrichten; uitvoeren) | ; | |
🔗 Wat nu te doen? | ||
; | ||
🔗 Hij deed alsof hij steeds dover werd en binnen de kortste keren hadden ze geen gesprekken meer. | ||
(toebrengen; aandoen; stellen; afsluiten; sluiten) | ; | |
🔗 Wil jij mij de eer doen om met me te trouwen? | ||
🔗 We moeten niet praten, maar doen. | ||
(nemen) | ||
🔗 Marino moet zijn plicht doen en de waarheid vertellen. | ||
; | ||
(lang; rijzig) | ||
🔗 De grote man glimlachte triest. | ||
; ; ; | ||
🔗 Deze dieren zijn heel wat groter dan reeën. | ||
(volgroeid; volwassen) | ||
(royaal; ruim; uitgebreid; uitgestrekt; wijd) | spacious ; ; | |
groschen | ||
🔗 En ik word de grootste magiër van het land. | ||
; ; | ||
🔗 Dat was zijn grote vergissing. | ||
🔗 Een nest van zeearenden is ongeveer 2 bij 2 meter groot en weegt zo’n 900 kilo. |
Dutch | English |
---|---|
grootdoen | ⇆ give oneself airs; ⇆ swagger |
doen | ⇆ command; ⇆ conduct; ⇆ do; ⇆ give; ⇆ make; ⇆ put; ⇆ sound; ⇆ transact; ⇆ send; ⇆ take; ⇆ work; ⇆ be worth; ⇆ be; ⇆ fetch; ⇆ act; ⇆ doings |
groot | ⇆ all‐out; ⇆ big; ⇆ bulky; ⇆ burly; ⇆ comprehensive; ⇆ egregious; ⇆ egregiously; ⇆ full‐size; ⇆ grand; ⇆ great; ⇆ gross; ⇆ grown; ⇆ large; ⇆ large‐scale; ⇆ major; ⇆ mighty; ⇆ profound; ⇆ spacious; ⇆ spanking; ⇆ tall; ⇆ vast; ⇆ voluminous; ⇆ wide; ⇆ signal; ⇆ groschen; ⇆ grown‐up |
grootdoenerij | ⇆ swagger |