Synonyms: doen, plaatsen, steken, zetten
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) stop | (ik) stopte |
(jij) stopt | (jij) stopte |
(hij) stopt | (hij) stopte |
(wij) stoppen | (wij) stopten |
(jullie) stoppen | (jullie) stopten |
(gij) stopt | (gij) stoptet |
(zij) stoppen | (zij) stopten |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) stoppe | (dat ik) stopte |
(dat jij) stoppe | (dat jij) stopte |
(dat hij) stoppe | (dat hij) stopte |
(dat wij) stoppen | (dat wij) stopten |
(dat jullie) stoppen | (dat jullie) stopten |
(dat gij) stoppet | (dat gij) stoptet |
(dat zij) stoppen | (dat zij) stopten |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
stop | stopt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
stoppend, stoppende | (hebben) gestopt |
Ik hoop niet dat ze ons in die stalen muizeval stoppen.
Ik stopte ze in een holte en legde er een steen op.
Mag ik vragen waarom je hem daar gestopt hebt?