Nederlands–Engels woordenboek
Engelse vertaling van het Nederlandse woord spreekvaardig
Nederlands | Engels (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(praten) | ; | |
🔗 De burgemeester wil je spreken. | ||
(praten) | ||
🔗 Maar ik kon niet spreken. | ||
(zeggen) | ||
🔗 „Ge gaat te ver”, sprak de markies. | ||
(praten) | ||
🔗 Op een winterse dag met Regin over zijn toekomst sprekend, vroeg Sigurd: „Welke daden worden van mij verwacht?” | ||
(behendig; handig) | ; proficient ; skilful ; skilled | |
(handig; behendig) | cleverly | |
🔗 Robin reed snel en vaardig naar de tunnel om weer naar Hongkong terug te keren. |
Nederlands | Engels |
---|---|
spreekvaardig | ⇆ elocutionary |
spreken | ⇆ converse; ⇆ discourse; ⇆ speak; ⇆ talk; ⇆ see; ⇆ say |
vaardig | ⇆ dexterous; ⇆ expeditious; ⇆ expeditiously; ⇆ facile; ⇆ nimble; ⇆ nimbly; ⇆ proficient; ⇆ prompt; ⇆ skilled; ⇆ skilful; ⇆ adroit; ⇆ clever; ⇆ fluent; ⇆ ready; ⇆ adroitly; ⇆ cleverly |