Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord leave one’s mark on

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
(depart; sail; start)
(depart; set out; set forth)
(absent oneself; depart; go away; absent oneself from); ;
🔗 Who saw you leave?
(abandon; desert; forsake; quit);
(furlough)
(depart; set out)
(bequeath)
🔗 According to the death duties file, the princess Louise left £ 239,260, 18 shillings and sixpence, worth more than £ 70 million today.
(allow; let; release)
(permission; dispensation);
🔗 Then why do you insist on coming with me when I give you leave to return home?
;
(exit; go out; alight; emerge; quit; get out)
🔗 One of the warriors examined the lock that secured the chain, spoke to his fellows, and then left the hut.
(be lenient with; indulge; spare; relent; turn a blind eye to); ;
toegeeflijk zijn voor
;
zich laten vermurwen
;
(spare time; time off; vacation; holiday; leisure)
(leave behind);
🔗 I told you to leave it for me to mend!
(drive away); ; ; ;
🔗 She has not left the glade.
(depart)
🔗 They ordered one suspect out and commanded him to strip down completely naked before putting him in a patrol car, which did not leave the scene.
(check); ;
marki
🔗 Bookmarks enable you to mark spots in your code so you can easily find them later.
(signal; token);
(sign); ; ;
(stamp)
stampi
mark
(counter; stamp)
mark
(distinguish; differentiate; discern; discriminate)
(distinction; renown; differentiation; discrimination)
(badge; insignia; mantle; symbol);
(mind; observe; comply; respect; watch; abide by); ; ; ; ; ;
(denote; motion); ; ;
signi
🔗 A compound statement that uses curly brackets to mark a block of code, such as a conditional test or loop, does not need a semicolon after a closing brace.
(point)

EngelsNederlands
leave one’s mark on zijn stempel drukken op
leave achterlaten; afgaan van; afreizen; afscheid; afvaren; bladeren krijgen; gaan uit; heengaan; in de steek laten; laten; laten liggen; laten staan; nalaten; overlaten; permissie; studieverlof; toelating; treden uit; uittreden; vaarwel zeggen; varen; vergunning; verlaten; verlof; verloftijd; veroorloving; vertrekken; weggaan
mark aanduiden; aangeven; aanstrepen; aantekenen; aantekening; aanwijzen; acht geven op; beduiden; bestemmen; bewijs; blijk; cijfer; corrigeren; dekken; doel; doelwit; een cijfer geven; herdenken; kenmerk; kenmerken; kruisje; letten op; letteren; mark; markeren; merk; merken; merkteken; model; niet ongemerkt voorbij laten gaan; noteren; onderscheiden; opmerken; optekenen; peil; punt; punten geven; schaduwen; schietschijf; spoor; staaltje; stempel; stempelen; teken; tekenen; vieren; vlek; vlekken