Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord habit
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(trick) | ; | |
(fashion; practice; wont) | ||
🔗 But she had to keep it hidden from her mother, who hated the habit. | ||
be in the habit of (be accustomed; do regularly) | ; gewoon zijn ; | |
break oneself of a habit (get out of a habit; unlearn) | met een gewoonte breken | |
get out of a habit (break oneself of a habit; unlearn) | ; met een gewoonte breken | |
cohabit (live together) | kunloĝi | |
cohabit (huddle) | ; | kunvivi |
habitual (accustomed; customary; usual; wonted; conventional) | ; | |
habitual (persistent) | ; | persista |
Engels | Nederlands |
---|---|
habit | ⇆ aanwensel; ⇆ dracht; ⇆ gebruik; ⇆ gesteldheid; ⇆ gewoonte; ⇆ habijt; ⇆ habitus; ⇆ hebbelijkheid; ⇆ kleed; ⇆ pij; ⇆ rijkleed; ⇆ verslaving |
be in the habit of | ⇆ de gewoonte hebben te; ⇆ gewend zijn om; ⇆ gewoon zijn om; ⇆ gewoon zijn te |
break oneself of a habit | ⇆ een gewoonte afleren; ⇆ met een gewoonte breken; ⇆ zich een gewoonte afwennen |
break somebody of the habit of something | ⇆ iemand iets afwennen |
by force of habit | ⇆ uit gewoonte |
contract a habit | ⇆ een gewoonte aannemen |
eating habits | ⇆ eetgewoonten |
fall into a habit | ⇆ tot een gewoonte vervallen |
fall into the habit of | ⇆ zich aanwennen; ⇆ zich aanwennen te |
from force of habit | ⇆ uit gewoonte |
from habit | ⇆ uit gewoonte |
get into the habit of | ⇆ zich aanwennen; ⇆ zich aanwennen te |
get out of a habit | ⇆ een gewoonte afleggen; ⇆ zich een gewoonte afwennen |
get out of the habit | ⇆ er helemaal uitraken |
habit of mind | ⇆ denkwijze |
have a habit | ⇆ verslaafd zijn |
have a habit of | ⇆ de nare gewoonte hebben te |
kick the habit | ⇆ afkicken; ⇆ ermee stoppen |
make it a habit | ⇆ zich aanwennen |
out of habit | ⇆ uit gewoonte |
riding habit | ⇆ amazone; ⇆ rijkostuum |
the force of habit | ⇆ de macht der gewoonte |
cohabit | ⇆ als man en vrouw leven; ⇆ als man en vrouw wonen; ⇆ coïteren; ⇆ samenwonen |
habitual | ⇆ gebruikelijk; ⇆ gewoon; ⇆ gewoonte‐ |
habituate | ⇆ gewennen; ⇆ wennen |
habitude | ⇆ constitutie; ⇆ gesteldheid; ⇆ gewoonte; ⇆ hebbelijkheid |