Engels–Nederlands woordenboek
Nederlandse vertaling van het Engelse woord assert
Engels | Nederlands (indirect vertaald) | Esperanto |
---|---|---|
(state; allege; claim; affirm; aver; maintain) | ||
🔗 In the immediate aftermath of his loss, Trump falsely asserted that the election had been rigged against him. | ||
(demand; postulate; require; charge; claim; dictate; exact; mandate) | ; ; ; ; ; ; ; | |
(force; coerce; thrust; impose) | ||
(contention; claim; allegation; statement) |
Engels | Nederlands |
---|---|
assert | ⇆ beweren; ⇆ doen gelden; ⇆ handhaven; ⇆ laten gelden; ⇆ opkomen voor; ⇆ staande houden; ⇆ verklaren |
assert itself | ⇆ zich doen gelden |
assert oneself | ⇆ op zijn recht staan; ⇆ optreden; ⇆ zich doen gelden; ⇆ zich laten gelden |
assert one’s influence | ⇆ zijn invloed doen gelden; ⇆ zijn invloed laten gelden |
assertion | ⇆ bewering; ⇆ op zijn recht staan; ⇆ verklaring |
reassert | ⇆ bevestigen; ⇆ opnieuw beweren; ⇆ weer laten gelden |