English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word speak freely

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
freely
(openly; unhindered)
; ;
freely
senkoste
;
🔗 Rand was too tired, too stunned, to speak.
(talk);
🔗 Speak, and you go free.
;
🔗 Most of the people CNN spoke with said they went via the United Arab Emirates or India.

EnglishDutch
speak freely van zijn hart geen moordkuil maken; zeggen wat men op het hart heeft
freely erg; flink; gaarne; geredelijk; gerust; overvloedig; rijkelijk; royaal; vrij; vrijelijk; vrijuit; vrijwillig
speak aanslaan; aanspreken; een rede houden; in het openbaar spreken; met elkaar spreken; praaien; praten; redevoeren; spreken; spreken van; sprekend zijn; tegen elkaar spreken; uitdrukken; uitspreken; zeggen; zich laten horen