English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word snap up
| English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
|---|---|---|
snap (photograph; photo; snapshot) | ; | |
snap (clap; click; rattle; crack; clatter; flap) | ; | |
snap (click) |
| English | Dutch |
|---|---|
| snap up | ⇆ inpikken; ⇆ oppikken; ⇆ opvangen; ⇆ strijken met; ⇆ wegkapen; ⇆ wegpikken; ⇆ wegrissen |
| snap | ⇆ afdrukken; ⇆ afknappen; ⇆ barst; ⇆ beet; ⇆ bliksem‐; ⇆ breuk; ⇆ dichtklappen; ⇆ doen afknappen; ⇆ doen knappen; ⇆ een foto maken van; ⇆ hap; ⇆ hapje; ⇆ happen; ⇆ kiek; ⇆ kieken; ⇆ kiekje; ⇆ klap; ⇆ klappen; ⇆ knak; ⇆ knakken; ⇆ knallen; ⇆ knap; ⇆ knapkoek; ⇆ knappen; ⇆ knik; ⇆ knip; ⇆ knipbeugel; ⇆ knippen; ⇆ knippen met; ⇆ onverwacht; ⇆ slot; ⇆ slotje; ⇆ snap; ⇆ snauwen; ⇆ snel; ⇆ snip‐snap; ⇆ springen |