English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word jam‐jar

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
jam
jam
(preserve)
gekonfijte vruchten
;
jar
(pot; jug; can; mug; tankard)

EnglishDutch
jam‐jar jampot
jam confituren; gedrang; in de knel raken; jam; jammen; klem lopen; klem raken; klem zetten; klemmen; knel; knellen; moeilijkheid; opeenhoping; opstopping; opstropping; samendrukken; samenduwen; samenpakken; storen; vastlopen; vastzetten; verlegenheid; versperren
jar botsing; doen trillen; fles; gekras; in botsing komen; krassen; kruik; niet harmoniëren; onenigheid; pot; schok; schuren; schuurgeluid; stoop; stopfles; trillen; wanklank