English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word assignment

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
assignment (subpoena; allocation; allotment; appointment; assignation)	toewijzing	asigno
assignment (abandonment; compliance; concession; submission)	afstaan ; afstand ; cessie ; toegeving ; concessie	cedo
assignment (delivery; handover; transmission)	overdracht	transdono
assignment (job; task; chore; stint)	karwei ; klus ; opgave ; taak	tasko
assign	als taak opgeven	taski
assign (attach; put onto; add; append; apply; paste; place)	aanzetten ; voordoen	almeti
assign (entrust; charge; instruct; appoint; authorize; commission)	opdragen	komisii
assign (convey; hand; hand over; pass; deliver; transmit; transfer; turn over)	overdragen	transdoni
assign (earmark; subpoena; allocate; allot; appoint)	toewijzen	asigni
🔗 That expression is evaluated, and the resulting value is assigned to the appropriate variable in the function.
assign (destine; earmark; ordain; consign; designate; dispose)	aanwijzen ; bestemmen	destini
assign (accredit; ascribe)	toeschrijven	atribui
assign (yield; give way; grant; accommodate)	cederen	cedi

English	Dutch
assignment	⇆ aanwijzing; ⇆ akte van overdracht; ⇆ opdracht; ⇆ opdrachtgeving; ⇆ overdracht; ⇆ toewijzing
teaching assignment	⇆ leeropdracht
assign	⇆ aanwijzen; ⇆ bepalen; ⇆ bestemmen; ⇆ cederen; ⇆ cessionaris; ⇆ opdragen; ⇆ overdragen; ⇆ rechtverkrijgende; ⇆ toebedelen; ⇆ toedelen; ⇆ toeschrijven; ⇆ toewijzen; ⇆ vaststellen