English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word airline

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(airway)
(airline company; aviation company);
🔗 Airlines will be able to receive compensation for lost revenues stemming from forced flight cancellations while the state will support 11 airports in central and southern Russia, Interfax said.
airline company
(airline; aviation company)
;
airline passenger
(aria; tune)
(aerate)
(expression; mien; look; appearance)
(impression; aura; impress); ; ;
🔗 There had been an indefinable air of satisfaction in the swing of her arms and the poise of her head.
🔗 The enemy attacked Kyiv from the air for the second time this month.
🔗 Rand sagged, gulping air and scrubbing cold sweat off his face with his sleeve.
(airy)
lucht‐
;
met lucht gevuld
🔗 The searches in Delhi and Muṃbaī had come weeks after the broadcaster aired a documentary in the UK critical of Mr. Modī’s rôle in the 2002 Gujarat riots.
;
(file; rank; row; queue; round; run; sequence; bank; string);
🔗 These were followed by the long line of prisoners accompanied by another officer and a small guard.
subŝtofi
(verse);
versregel
(align)
in de rij zetten
;
in een rij opstellen
vicigi
(align);
in de rij gaan staan
;
zich in een rij scharen
viciĝi
(cord; rope; string; chord); ;
(fishing‐line)
(thread; yarn);
🔗 The slashes indicate that everything on the right on the same line is a comment.

EnglishDutch
airline luchtlijn; luchtroute; luchtvaartlijn; luchtvaartmaatschappij; rechtstreekse afstand; vliegmaatschappij
airline company luchtvaartmaatschappij; vliegmaatschappij
airline passenger vliegtuigpassagier
air ademtocht; air; aria; deuntje; ether; geuren met; houding; liedje; lucht; lucht geven; lucht geven aan; luchten; luchtruim; melodie; te koop lopen met; tocht; uitdampen; uitzenden; ventileren; verluchten; vóórkomen; waas; wijs; wijsje; windje
airliner lijntoestel; lijnvliegtuig; verkeersvliegtuig
line aanpak; afzetten; artikel; assortiment; bekleden; beleggen; beleidslijn; beschieten; bloedlijn; branche; briefje; file; gedragslijn; grenslijn; groef; groeve; lijn; lijntje; linie; liniëren; methode; queue; reeks; regel; regeltje; richting; richtsnoer; rij; rimpel; scheepvaartlijn; schreef; snoer; spoorlijn; staan langs; standpunt; strafregel; streep; strepen; touw; uitlijnen; vak; voeren