English–Dutch dictionary
Dutch translation of the English word afoul
English | Dutch (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
; | implikita | |
(nasty; gross; lousy; low; lowlife; sleazy) | ||
(fault; evil) | ; ; | |
(nasty; squalid) | ||
🔗 She sprang for her sword, but a buffet sent her to the foul floor. |
English | Dutch |
---|---|
foul | ⇆ bedorven; ⇆ besmetten; ⇆ bevuilen; ⇆ bezoedelen; ⇆ botsen; ⇆ een overtreding begaan; ⇆ een overtreding begaan tegen; ⇆ gemeen; ⇆ grof; ⇆ in de war maken; ⇆ in de war raken; ⇆ in het ongerede brengen; ⇆ laag; ⇆ onaangenaam; ⇆ oneerlijk; ⇆ onklaar; ⇆ onklaar doen lopen; ⇆ onklaar lopen; ⇆ onrein; ⇆ overtreding; ⇆ slecht; ⇆ smerig; ⇆ snood; ⇆ vals; ⇆ verontreinigen; ⇆ verstoppen; ⇆ vies; ⇆ vuil |