Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word uitvloeien
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(op; van; vanuit) | ; | |
🔗 Hij liep snel het hotel uit. | ||
(aan; door; met; om; van; vanwege; voor; wegens) | ; ; ; | |
🔗 Dat deed hij uit berekening. | ||
(over; voort; weg; verwijderd) | ; | |
🔗 Zij zijn het grootste gedeelte van de dag uit. | ||
; | ||
🔗 De lampen waren uit. | ||
(afloop; gevolg; resultaat; uitkomst; uitslag) | ; | |
🔗 Volgens mij kunnen we veilig aannemen dat Tollies ongewone familiariteit een uitvloeisel van die boodschap geweest is. | ||
(gevolg) | ||
(lopen; stromen; vlieten) | ; | |
🔗 Uit welke troebele bron vloeit dat dag aan dag? |
Dutch | English |
---|---|
uitvloeien | ⇆ fade out; ⇆ flow out |
uit | ⇆ done; ⇆ for; ⇆ forth; ⇆ off; ⇆ out; ⇆ out of; ⇆ over; ⇆ through; ⇆ in a spirit of; ⇆ from; ⇆ from among; ⇆ in |
uitvloeisel | ⇆ effluence; ⇆ efflux; ⇆ effluxion; ⇆ outgrowth; ⇆ consequence; ⇆ outcome; ⇆ result |
vloeien | ⇆ blot; ⇆ flow; ⇆ run; ⇆ bleed |