Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word marcheren

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
🔗 Hij marcheerde verder.
(aanrukken)
march on
🔗 De ochtend was nog flets toen zij een compagnie zagen opmarcheren.

DutchEnglish
marcheren foot‐slog; march
afmarcheren decamp; file off; march off; move off
doormarcheren push on; march on; march through
opmarcheren march; march on; beat it; hop it
schuinsmarcheerder debauchee; rake
terugmarcheren march back
voorbijmarcheren march past