Informatie over het woord blonderen (Nederlands → Esperanto: blondigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/blɔnˈderə(n/
Afbrekingblon·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) blondeer(ik) blondeerde
(jij) blondeert(jij) blondeerde
(hij) blondeert(hij) blondeerde
(wij) blonderen(wij) blondeerden
(jullie) blonderen(jullie) blondeerden
(gij) blondeert(gij) blondeerdet
(zij) blonderen(zij) blondeerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) blondere(dat ik) blondeerde
(dat jij) blondere(dat jij) blondeerde
(dat hij) blondere(dat hij) blondeerde
(dat wij) blonderen(dat wij) blondeerden
(dat jullie) blonderen(dat jullie) blondeerden
(dat gij) blonderet(dat gij) blondeerdet
(dat zij) blonderen(dat zij) blondeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
blondeerblondeert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
blonderend, blonderende(hebben) geblondeerd

Vertalingen

Duitsblondieren; blond farben
Engelsdye blond
Esperantoblondigi
Portugeesalourar