Synoniemen: loensen, scheelzien
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈsxelkeikə(n)/ |
---|
Afbreking | scheel·kij·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) kijk scheel | (ik) keek scheel |
(jij) kijkt scheel | (jij) keek scheel |
(hij) kijkt scheel | (hij) keek scheel |
(wij) kijken scheel | (wij) keken scheel |
(jullie) kijken scheel | (jullie) keken scheel |
(gij) kijkt scheel | (gij) keekt scheel |
(zij) kijken scheel | (zij) keken scheel |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) scheelkijke | (dat ik) scheelkeke |
(dat jij) scheelkijke | (dat jij) scheelkeke |
(dat hij) scheelkijke | (dat hij) scheelkeke |
(dat wij) scheelkijken | (dat wij) scheelkeken |
(dat jullie) scheelkijken | (dat jullie) scheelkeken |
(dat gij) scheelkijket | (dat gij) scheelkeket |
(dat zij) scheelkijken | (dat zij) scheelkeken |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
kijk scheel | kijkt scheel |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
scheelkijkend, scheelkijkende | (hebben) scheelgekeken |