Synoniemen: aflopen, beieren, galmen, luiden
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) schalm | (ik) schalmde |
(jij) schalmt | (jij) schalmde |
(hij) schalmt | (hij) schalmde |
(wij) schalmen | (wij) schalmden |
(jullie) schalmen | (jullie) schalmden |
(gij) schalmt | (gij) schalmdet |
(zij) schalmen | (zij) schalmden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) schalme | (dat ik) schalmde |
(dat jij) schalme | (dat jij) schalmde |
(dat hij) schalme | (dat hij) schalmde |
(dat wij) schalmen | (dat wij) schalmden |
(dat jullie) schalmen | (dat jullie) schalmden |
(dat gij) schalmet | (dat gij) schalmdet |
(dat zij) schalmen | (dat zij) schalmden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
schalm | schalmt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
schalmend, schalmende | (hebben) geschalmd |