Synoniemen: verstarren, verstijven, stijf worden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈstrɑkə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·strak·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verstrak | (ik) verstrakte |
(jij) verstrakt | (jij) verstrakte |
(hij) verstrakt | (hij) verstrakte |
(wij) verstrakken | (wij) verstrakten |
(jullie) verstrakken | (jullie) verstrakten |
(gij) verstrakt | (gij) verstraktet |
(zij) verstrakken | (zij) verstrakten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verstrakke | (dat ik) verstrakte |
(dat jij) verstrakke | (dat jij) verstrakte |
(dat hij) verstrakke | (dat hij) verstrakte |
(dat wij) verstrakken | (dat wij) verstrakten |
(dat jullie) verstrakken | (dat jullie) verstrakten |
(dat gij) verstrakket | (dat gij) verstraktet |
(dat zij) verstrakken | (dat zij) verstrakten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verstrak | verstrakt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verstrakkend, verstrakkende | (zijn) verstrakt |