Synoniemen: erop nahouden, in het bezit zijn van, rijk zijn, in eigendom hebben, in handen hebben
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈzɪtə(n)/ |
---|
Afbreking | be·zit·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) bezit | (ik) bezat |
(jij) bezit | (jij) bezat |
(hij) bezit | (hij) bezat |
(wij) bezitten | (wij) bezaten |
(jullie) bezitten | (jullie) bezaten |
(gij) bezit | (gij) bezat |
(zij) bezitten | (zij) bezaten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) bezitte | (dat ik) bezate |
(dat jij) bezitte | (dat jij) bezate |
(dat hij) bezitte | (dat hij) bezate |
(dat wij) bezitten | (dat wij) bezaten |
(dat jullie) bezitten | (dat jullie) bezaten |
(dat gij) bezittet | (dat gij) bezatet |
(dat zij) bezitten | (dat zij) bezaten |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
bezittend, bezittende | (hebben) bezeten |
Veel heb ik niet, maar wat ik bezit, dat is voor jou.
Hoeveel patronen bezitten we eigenlijk?