Synoniemen: bedacht zijn op, verwachten, voorzien
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) zie vooruit | (ik) zag vooruit |
(jij) ziet vooruit | (jij) zag vooruit |
(hij) ziet vooruit | (hij) zag vooruit |
(wij) zien vooruit | (wij) zagen vooruit |
(jullie) zien vooruit | (jullie) zagen vooruit |
(gij) ziet vooruit | (gij) zaagt vooruit |
(zij) zien vooruit | (zij) zagen vooruit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) vooruitzie | (dat ik) vooruitzage |
(dat jij) vooruitzie | (dat jij) vooruitzage |
(dat hij) vooruitzie | (dat hij) vooruitzage |
(dat wij) vooruitzien | (dat wij) vooruitzagen |
(dat jullie) vooruitzien | (dat jullie) vooruitzagen |
(dat gij) vooruitziet | (dat gij) vooruitzaget |
(dat zij) vooruitzien | (dat zij) vooruitzagen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
zie vooruit | ziet vooruit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
vooruitziend, vooruitziende | (hebben) vooruitgezien |