Synoniemen: afpingelen, dingen, marchanderen, pingelen, sjacheren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑvdɪŋə(n)/ |
---|
Afbreking | af·din·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ding af | (ik) dong af |
(jij) dingt af | (jij) dong af |
(hij) dingt af | (hij) dong af |
(wij) dingen af | (wij) dongen af |
(jullie) dingen af | (jullie) dongen af |
(gij) dingt af | (gij) dongt af |
(zij) dingen af | (zij) dongen af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) afdinge | (dat ik) afdonge |
(dat jij) afdinge | (dat jij) afdonge |
(dat hij) afdinge | (dat hij) afdonge |
(dat wij) afdingen | (dat wij) afdongen |
(dat jullie) afdingen | (dat jullie) afdongen |
(dat gij) afdinget | (dat gij) afdonget |
(dat zij) afdingen | (dat zij) afdongen |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ding af | dingt af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
afdingend, afdingende | (hebben) afgedongen |