Synoniemen: consacreren, consecreren, inwijden, inzegenen, wijden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈzeɣənə(n)/ |
---|
Afbreking | ze·ge·nen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) zegen | (ik) zegende |
(jij) zegent | (jij) zegende |
(hij) zegent | (hij) zegende |
(wij) zegenen | (wij) zegenden |
(jullie) zegenen | (jullie) zegenden |
(gij) zegent | (gij) zegendet |
(zij) zegenen | (zij) zegenden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) zegene | (dat ik) zegende |
(dat jij) zegene | (dat jij) zegende |
(dat hij) zegene | (dat hij) zegende |
(dat wij) zegenen | (dat wij) zegenden |
(dat jullie) zegenen | (dat jullie) zegenden |
(dat gij) zegenet | (dat gij) zegendet |
(dat zij) zegenen | (dat zij) zegenden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
zegen | zegent |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
zegenend, zegenende | (hebben) gezegend |