Synoniemen: opmaken, verbruiken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔpxbrœy̯kə(n)/ |
---|
Afbreking | op·ge·brui·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) gebruik op | (ik) gebruikte op |
(jij) gebruikt op | (jij) gebruikte op |
(hij) gebruikt op | (hij) gebruikte op |
(wij) gebruiken op | (wij) gebruikten op |
(jullie) gebruiken op | (jullie) gebruikten op |
(gij) gebruikt op | (gij) gebruiktet op |
(zij) gebruiken op | (zij) gebruikten op |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) opgebruike | (dat ik) opgebruikte |
(dat jij) opgebruike | (dat jij) opgebruikte |
(dat hij) opgebruike | (dat hij) opgebruikte |
(dat wij) opgebruiken | (dat wij) opgebruikten |
(dat jullie) opgebruiken | (dat jullie) opgebruikten |
(dat gij) opgebruiket | (dat gij) opgebruiktet |
(dat zij) opgebruiken | (dat zij) opgebruikten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
gebruik op | gebruikt op |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
opgebruikend, opgebruikende | (hebben) opgebruikt |