Informatie over het woord versleutelen (Nederlands → Esperanto: enĉifri)

Woordsoortwerkwoord

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) versleutel(ik) versleutelde
(jij) versleutelt(jij) versleutelde
(hij) versleutelt(hij) versleutelde
(wij) versleutelen(wij) versleutelden
(jullie) versleutelen(jullie) versleutelden
(gij) versleutelt(gij) versleuteldet
(zij) versleutelen(zij) versleutelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) versleutele(dat ik) versleutelde
(dat jij) versleutele(dat jij) versleutelde
(dat hij) versleutele(dat hij) versleutelde
(dat wij) versleutelen(dat wij) versleutelden
(dat jullie) versleutelen(dat jullie) versleutelden
(dat gij) versleutelet(dat gij) versleuteldet
(dat zij) versleutelen(dat zij) versleutelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
versleutelversleutelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
versleutelend, versleutelende(hebben) versleuteld

Vertalingen

Engelsencipher
Esperantoenĉifri