Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /təˈrɵxnemə(n)/ |
Afbreking | te·rug·ne·men |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) neem terug | (ik) nam terug |
(jij) neemt terug | (jij) nam terug |
(hij) neemt terug | (hij) nam terug |
(wij) nemen terug | (wij) namen terug |
(jullie) nemen terug | (jullie) namen terug |
(gij) neemt terug | (gij) naamt terug |
(zij) nemen terug | (zij) namen terug |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) terugneme | (dat ik) terugname |
(dat jij) terugneme | (dat jij) terugname |
(dat hij) terugneme | (dat hij) terugname |
(dat wij) terugnemen | (dat wij) terugnamen |
(dat jullie) terugnemen | (dat jullie) terugnamen |
(dat gij) terugnemet | (dat gij) terugnamet |
(dat zij) terugnemen | (dat zij) terugnamen |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
neem terug | neemt terug |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
terugnemend, terugnemende | (hebben) teruggenomen |
Engels | recant |
---|---|
Esperanto | malkonfesi |