Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ˈbœy̯tə(n)slœy̯tə(n)/ |
Afbreking | bui·ten·slui·ten |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(ik) sluit buiten | (ik) sloot buiten |
(jij) sluit buiten | (jij) sloot buiten |
(hij) sluit buiten | (hij) sloot buiten |
(wij) sluiten buiten | (wij) sloten buiten |
(jullie) sluiten buiten | (jullie) sloten buiten |
(gij) sluit buiten | (gij) sloot buiten |
(zij) sluiten buiten | (zij) sloten buiten |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat ik) buitensluite | (dat ik) buitenslote |
(dat jij) buitensluite | (dat jij) buitenslote |
(dat hij) buitensluite | (dat hij) buitenslote |
(dat wij) buitensluiten | (dat wij) buitensloten |
(dat jullie) buitensluiten | (dat jullie) buitensloten |
(dat gij) buitensluitet | (dat gij) buitenslotet |
(dat zij) buitensluiten | (dat zij) buitensloten |
Gebiedende wijs | |
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
sluit buiten | sluit buiten |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
buitensluitend, buitensluitende | (hebben) buitengesloten |
Engels | shut out |
---|---|
Esperanto | elbari |