Synoniemen: in de echt verbinden, trouwen, uithuwelijken, tot vrouw nemen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈœy̯tɦyʋə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·hu·wen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) huw uit | (ik) huwde uit |
(jij) huwt uit | (jij) huwde uit |
(hij) huwt uit | (hij) huwde uit |
(wij) huwen uit | (wij) huwden uit |
(jullie) huwen uit | (jullie) huwden uit |
(gij) huwt uit | (gij) huwdet uit |
(zij) huwen uit | (zij) huwden uit |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uithuwe | (dat ik) uithuwde |
(dat jij) uithuwe | (dat jij) uithuwde |
(dat hij) uithuwe | (dat hij) uithuwde |
(dat wij) uithuwen | (dat wij) uithuwden |
(dat jullie) uithuwen | (dat jullie) uithuwden |
(dat gij) uithuwet | (dat gij) uithuwdet |
(dat zij) uithuwen | (dat zij) uithuwden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
huw uit | huwt uit |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uithuwend, uithuwende | (hebben) uitgehuwd |