Synoniemen: aanpassen, adapteren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈambrɛŋə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·bren·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) breng aan | (ik) bracht aan |
(jij) brengt aan | (jij) bracht aan |
(hij) brengt aan | (hij) bracht aan |
(wij) brengen aan | (wij) brachten aan |
(jullie) brengen aan | (jullie) brachten aan |
(gij) brengt aan | (gij) bracht aan |
(zij) brengen aan | (zij) brachten aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanbrenge | (dat ik) aanbrachte |
(dat jij) aanbrenge | (dat jij) aanbrachte |
(dat hij) aanbrenge | (dat hij) aanbrachte |
(dat wij) aanbrengen | (dat wij) aanbrachten |
(dat jullie) aanbrengen | (dat jullie) aanbrachten |
(dat gij) aanbrenget | (dat gij) aanbrachtet |
(dat zij) aanbrengen | (dat zij) aanbrachten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
breng aan | brengt aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aanbrengend, aanbrengende | (hebben) aangebracht |