Synoniemen: betamelijk, conveniënt, geschikt, passend, toepasselijk, oorbaar
Woordsoort | bijvoeglijk naamwoord |
---|
Uitspraak | /ɣəˈpɑst/ |
---|
Afbreking | ge·past |
---|
Trappen van vergelijking
Stellende trap | gepast |
---|
Vergrotende trap | gepaster |
---|
Overtreffende trap | meest gepast |
---|
Verbuiging
| Stellende trap | Vergrotende trap | Overtreffende trap |
---|
Predicatief | gepast | gepaster | (het) meest gepast, (het) meest gepaste |
---|
Attributief | Onbepaald | Manlijk en vrouwelijk enkelvoud | gepaste | gepastere | meest gepaste |
---|
Onzijdig enkelvoud | gepast | gepaster | meest gepast |
---|
Meervoud | gepaste | gepastere | meest gepaste |
---|
Bepaald | gepaste | gepastere | meest gepaste |
---|
Partitief | gepasts | gepasters | |
---|
Men moet dat soort lieden soms met een gepast woord op zijn plaats zetten.
Maar het is gepast dat iedereen weet welk nieuws ik zojuist ontvangen heb.