Synoniemen: frommelen, kreukelen, verfomfaaien, verkreukelen, frunniken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈfrɔmələ(n)/ |
---|
Afbreking | ver·from·me·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verfrommel | (ik) verfrommelde |
(jij) verfrommelt | (jij) verfrommelde |
(hij) verfrommelt | (hij) verfrommelde |
(wij) verfrommelen | (wij) verfrommelden |
(jullie) verfrommelen | (jullie) verfrommelden |
(gij) verfrommelt | (gij) verfrommeldet |
(zij) verfrommelen | (zij) verfrommelden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verfrommele | (dat ik) verfrommelde |
(dat jij) verfrommele | (dat jij) verfrommelde |
(dat hij) verfrommele | (dat hij) verfrommelde |
(dat wij) verfrommelen | (dat wij) verfrommelden |
(dat jullie) verfrommelen | (dat jullie) verfrommelden |
(dat gij) verfrommelet | (dat gij) verfrommeldet |
(dat zij) verfrommelen | (dat zij) verfrommelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verfrommel | verfrommelt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verfrommelend, verfrommelende | (hebben) verfrommeld |
Hij verfrommelde het papier en wierp het in machteloze woede tegen de wand.
Hij keek spiedend om zich heen, en toen alles stil bleef, snelde hij naar het kledingstuk dat daar verfrommeld was achtergelaten.
Hij beklom het trapje en wierp het verfrommelde formulier van Joost het raam uit.