Synoniemen: kantelen, omslaan, omvallen, ten val komen, omkiepen, omkieperen, omkantelen, zich omrollen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈkɑpsɛi̯zə(n)/ |
---|
Afbreking | kap·sei·zen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) kapseis | (ik) kapseisde |
(jij) kapseist | (jij) kapseisde |
(hij) kapseist | (hij) kapseisde |
(wij) kapseizen | (wij) kapseisden |
(jullie) kapseizen | (jullie) kapseisden |
(gij) kapseist | (gij) kapseisdet |
(zij) kapseizen | (zij) kapseisden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) kapseize | (dat ik) kapseisde |
(dat jij) kapseize | (dat jij) kapseisde |
(dat hij) kapseize | (dat hij) kapseisde |
(dat wij) kapseizen | (dat wij) kapseisden |
(dat jullie) kapseizen | (dat jullie) kapseisden |
(dat gij) kapseizet | (dat gij) kapseisdet |
(dat zij) kapseizen | (dat zij) kapseisden |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
kapseizend, kapseizende | (zijn) gekapseisd |
Daarbij scheurde de rotskust het schip open, waarna het kapseisde.
Toen zag hij dat de barkas op het punt stond te kapseizen.
Het is nog niet duidelijk om welke reden de kustwachtboot kapseisde.