Synoniemen: tarten, tergen, uitdagen, uittarten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /provoˈseːrə(n)/ |
---|
Afbreking | pro·vo·ce·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) provoceer | (ik) provoceerde |
(jij) provoceert | (jij) provoceerde |
(hij) provoceert | (hij) provoceerde |
(wij) provoceren | (wij) provoceerden |
(jullie) provoceren | (jullie) provoceerden |
(gij) provoceert | (gij) provoceerdet |
(zij) provoceren | (zij) provoceerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) provocere | (dat ik) provoceerde |
(dat jij) provocere | (dat jij) provoceerde |
(dat hij) provocere | (dat hij) provoceerde |
(dat wij) provoceren | (dat wij) provoceerden |
(dat jullie) provoceren | (dat jullie) provoceerden |
(dat gij) provoceret | (dat gij) provoceerdet |
(dat zij) provoceren | (dat zij) provoceerden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
provoceer | provoceert |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
provocerend, provocerende | (hebben) geprovoceerd |
Vervolgens geeft u aan dat u studenten en werknemers niet in hun werkomgeving wil schokken of provoceren.
Een opgewekte Ṣaddām kon niet nalaten de VN nog verder te provoceren en nadat hij de hele zomer inspecties had tegengewerkt, zette hij de overgebleven inspecteurs maar weer eens het land uit.
Conan provoceerde hem niet.