Synoniemen: behoren, dienen, horen, moeten, motten, moet, zullen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɦɛbə(n)/ |
---|
Afbreking | heb·ben |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) heb | (ik) had |
(jij) hebt | (jij) had |
(hij) hebt | (hij) had |
(wij) hebben | (wij) hadden |
(jullie) hebben | (jullie) hadden |
(gij) hebt | (gij) hadt |
(zij) hebben | (zij) hadden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) hebbe | (dat ik) hadde |
(dat jij) hebbe | (dat jij) hadde |
(dat hij) hebbe | (dat hij) hadde |
(dat wij) hebben | (dat wij) hadden |
(dat jullie) hebben | (dat jullie) hadden |
(dat gij) hebbet | (dat gij) haddet |
(dat zij) hebben | (dat zij) hadden |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
hebbend, hebbende | (hebben) gehad |
Dit bevatte het programma van hetgeen hij dagelijks te doen had.
Hij had een gewichtig besluit te nemen.