Synoniemen: aangrijpen, aanvallen, attaqueren, een aanval inzetten, een aanval doen op
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈampɑkə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·pak·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) pak aan | (ik) pakte aan |
(jij) pakt aan | (jij) pakte aan |
(hij) pakt aan | (hij) pakte aan |
(wij) pakken aan | (wij) pakten aan |
(jullie) pakken aan | (jullie) pakten aan |
(gij) pakt aan | (gij) paktet aan |
(zij) pakken aan | (zij) pakten aan |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aanpakke | (dat ik) aanpakte |
(dat jij) aanpakke | (dat jij) aanpakte |
(dat hij) aanpakke | (dat hij) aanpakte |
(dat wij) aanpakken | (dat wij) aanpakten |
(dat jullie) aanpakken | (dat jullie) aanpakten |
(dat gij) aanpakket | (dat gij) aanpaktet |
(dat zij) aanpakken | (dat zij) aanpakten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
pak aan | pakt aan |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aanpakkend, aanpakkende | (hebben) aangepakt |