Synoniemen: aanwenden, benutten, gebruiken, zich bedienen van, gebruik maken van, inzetten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈbezəɣə(n)/ |
---|
Afbreking | be·zi·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) bezig | (ik) bezigde |
(jij) bezigt | (jij) bezigde |
(hij) bezigt | (hij) bezigde |
(wij) bezigen | (wij) bezigden |
(jullie) bezigen | (jullie) bezigden |
(gij) bezigt | (gij) bezigdet |
(zij) bezigen | (zij) bezigden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) bezige | (dat ik) bezigde |
(dat jij) bezige | (dat jij) bezigde |
(dat hij) bezige | (dat hij) bezigde |
(dat wij) bezigen | (dat wij) bezigden |
(dat jullie) bezigen | (dat jullie) bezigden |
(dat gij) beziget | (dat gij) bezigdet |
(dat zij) bezigen | (dat zij) bezigden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
bezig | bezigt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
bezigend, bezigende | (hebben) gebezigd |