Synonym: met een gewoonte breken
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) leer af | (ik) leerde af |
(jij) leert af | (jij) leerde af |
(hij) leert af | (hij) leerde af |
(wij) leren af | (wij) leerden af |
(jullie) leren af | (jullie) leerden af |
(gij) leert af | (gij) leerdet af |
(zij) leren af | (zij) leerden af |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) aflere | (dat ik) afleerde |
(dat jij) aflere | (dat jij) afleerde |
(dat hij) aflere | (dat hij) afleerde |
(dat wij) afleren | (dat wij) afleerden |
(dat jullie) afleren | (dat jullie) afleerden |
(dat gij) afleret | (dat gij) afleerdet |
(dat zij) afleren | (dat zij) afleerden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
leer af | leert af |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
aflerend, aflerende | (hebben) afgeleerd |