Information about the word vaceren (Dutch → Esperanto: vaki)

Synonyms: openstaan, vacant zijn, vakant zijn

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) vaceer(ik) vaceerde
(jij) vaceert(jij) vaceerde
(hij) vaceert(hij) vaceerde
(wij) vaceren(wij) vaceerden
(jullie) vaceren(jullie) vaceerden
(gij) vaceert(gij) vaceerdet
(zij) vaceren(zij) vaceerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) vacere(dat ik) vaceerde
(dat jij) vacere(dat jij) vaceerde
(dat hij) vacere(dat hij) vaceerde
(dat wij) vaceren(dat wij) vaceerden
(dat jullie) vaceren(dat jullie) vaceerden
(dat gij) vaceret(dat gij) vaceerdet
(dat zij) vaceren(dat zij) vaceerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
vaceervaceert
Participles
Present participlePast participle
vacerend, vacerende(hebben) gevaceerd

Translations

Englishbe vacant
Esperantovaki
Finnisholla avoinna
Frenchêtre vacant
Germanleerstehen; offen sein; vakant sein; frei sein; unbesetzt sein
Portugueseestar vago; vacar; vagar
Saterland Frisianeepen weese; loosstounde; vakant weese
Spanishestar libre; estar vacante