Synonyms: bekrachtigen, bevestigen, erkennen, vormen
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) staaf | (ik) staafde |
(jij) staaft | (jij) staafde |
(hij) staaft | (hij) staafde |
(wij) staven | (wij) staafden |
(jullie) staven | (jullie) staafden |
(gij) staaft | (gij) staafdet |
(zij) staven | (zij) staafden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) stave | (dat ik) staafde |
(dat jij) stave | (dat jij) staafde |
(dat hij) stave | (dat hij) staafde |
(dat wij) staven | (dat wij) staafden |
(dat jullie) staven | (dat jullie) staafden |
(dat gij) stavet | (dat gij) staafdet |
(dat zij) staven | (dat zij) staafden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
staaf | staaft |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
stavend, stavende | (hebben) gestaafd |
Heer Mungo riep de naam van de voorste af en Madoucs pessimistische verwachtingen werden gestaafd.
Maar over die zaken hebben we het nu niet, meneer, en ik kan u namen noemen van lieden die mijn bewering zullen staven en wier deskundigheid zelfs u zult moeten erkennen.
Ze heeft zijn zegelring om het te staven. maar hij heeft hier niet eerder over gesproken.
Hebt u bewijzen om uw beweringen te staven?