Information about the word sluimeren (Dutch → Esperanto: dormeti)

Synonyms: doezelen, dommelen, soezen, druilen, dutten, suffen

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) sluimer(ik) sluimerde
(jij) sluimert(jij) sluimerde
(hij) sluimert(hij) sluimerde
(wij) sluimeren(wij) sluimerden
(jullie) sluimeren(jullie) sluimerden
(gij) sluimert(gij) sluimerdet
(zij) sluimeren(zij) sluimerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) sluimere(dat ik) sluimerde
(dat jij) sluimere(dat jij) sluimerde
(dat hij) sluimere(dat hij) sluimerde
(dat wij) sluimeren(dat wij) sluimerden
(dat jullie) sluimeren(dat jullie) sluimerden
(dat gij) sluimeret(dat gij) sluimerdet
(dat zij) sluimeren(dat zij) sluimerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
sluimersluimert
Participles
Present participlePast participle
sluimerend, sluimerende(hebben) gesluimerd

Translations

Englishslumber; doze
Esperantodormeti; duondormi
Faeroesedurva
Frenchtomber de sommeil
Germanschlummern; halb wachen; halb schlafen
Portuguesecochilar; dormitar
Saterland Frisiandöösje; duusje; slummerje
Spanishechar la siesta
Welshcyntun
West Frisiandodzje; suffe