Synonyms: aan de hand zijn, gebeuren, geschieden, gevallen, omgaan, optreden, passeren, plaatshebben, plaatsvinden, voorvallen, zich afspelen, zich voordoen, zich voltrekken, zich toedragen, vóórkomen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ˈplatsxrɛi̯pə(n)/ |
---|
Hyphenation | plaats·grij·pen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(hij) grijpt plaats | (hij) greep plaats |
(zij) grijpen plaats | (zij) grepen plaats |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat hij) plaatsgrijpe | (dat hij) plaatsgrepe |
(dat zij) plaatsgrijpen | (dat zij) plaatsgrepen |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
plaatsgrijpend, plaatsgrijpende | (hebben) plaatsgegrepen |
Het begon tot de burgemeester door te dringen dat er iets eigenaardigs in zijn gemeente plaatsgreep en hij trachtte een waardige, doch krachtige houding te vinden om hieraan het hoofd te bieden.
Er was natuurlijk een heel lange tijd voor nodig, want eerst moesten er allerlei fysiologische en anatomische veranderingen plaatsgrijpen.
Zijn scherp verstand herinnerde zich plotseling de vreemde wekker in de garage en de ontploffing die daar had plaatsgegrepen.