Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) maximaliseer | (ik) maximaliseerde |
(jij) maximaliseert | (jij) maximaliseerde |
(hij) maximaliseert | (hij) maximaliseerde |
(wij) maximaliseren | (wij) maximaliseerden |
(jullie) maximaliseren | (jullie) maximaliseerden |
(gij) maximaliseert | (gij) maximaliseerdet |
(zij) maximaliseren | (zij) maximaliseerden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) maximalisere | (dat ik) maximaliseerde |
(dat jij) maximalisere | (dat jij) maximaliseerde |
(dat hij) maximalisere | (dat hij) maximaliseerde |
(dat wij) maximaliseren | (dat wij) maximaliseerden |
(dat jullie) maximaliseren | (dat jullie) maximaliseerden |
(dat gij) maximaliseret | (dat gij) maximaliseerdet |
(dat zij) maximaliseren | (dat zij) maximaliseerden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
maximaliseer | maximaliseert |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
maximaliserend, maximaliserende | (hebben) gemaximaliseerd |