Synonyms: aannemen, aanvaarden, accepteren, ingaan op, in ontvangst nemen, nemen
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ɔntˈfɑŋə(n)/ |
---|
Hyphenation | ont·van·gen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) ontvang | (ik) ontving |
(jij) ontvangt | (jij) ontving |
(hij) ontvangt | (hij) ontving |
(wij) ontvangen | (wij) ontvingen |
(jullie) ontvangen | (jullie) ontvingen |
(gij) ontvangt | (gij) ontvingt |
(zij) ontvangen | (zij) ontvingen |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) ontvange | (dat ik) ontvinge |
(dat jij) ontvange | (dat jij) ontvinge |
(dat hij) ontvange | (dat hij) ontvinge |
(dat wij) ontvangen | (dat wij) ontvingen |
(dat jullie) ontvangen | (dat jullie) ontvingen |
(dat gij) ontvanget | (dat gij) ontvinget |
(dat zij) ontvangen | (dat zij) ontvingen |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
ontvang | ontvangt |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
ontvangend, ontvangende | (hebben) ontvangen |
De burgemeester ontving hem tot zijn onuitsprekelijke verbazing heel vriendelijk.
Zouden die hem wel zo vriendelijk ontvangen?
Ontvangt Siggeir op deze wijze zijn gasten?
Koning Dartweg wilde me niet onverwijld ontvangen.