Synonyme: uitbreiden, vergroten, groter maken
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(ik) bouw uit | (ik) bouwde uit |
(jij) bouwt uit | (jij) bouwde uit |
(hij) bouwt uit | (hij) bouwde uit |
(wij) bouwen uit | (wij) bouwden uit |
(jullie) bouwen uit | (jullie) bouwden uit |
(gij) bouwt uit | (gij) bouwdet uit |
(zij) bouwen uit | (zij) bouwden uit |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat ik) uitbouwe | (dat ik) uitbouwde |
(dat jij) uitbouwe | (dat jij) uitbouwde |
(dat hij) uitbouwe | (dat hij) uitbouwde |
(dat wij) uitbouwen | (dat wij) uitbouwden |
(dat jullie) uitbouwen | (dat jullie) uitbouwden |
(dat gij) uitbouwet | (dat gij) uitbouwdet |
(dat zij) uitbouwen | (dat zij) uitbouwden |
Imperativ |
---|
Einzahl/Mehrzahl | Mehrzahl |
---|
bouw uit | bouwt uit |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
uitbouwend, uitbouwende | (hebben) uitgebouwd |