Synonyme: bewusteloos raken, bezwijmen, het bewustzijn verliezen, in zwijm vallen, zwijmen, in katzwijm vallen, van zijn stokje gaan
Wortart | Verb |
---|
Aussprache | /ˈflɑu̯̯vɑlə(n)/ |
---|
Trennung | flauw·val·len |
---|
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(ik) val flauw | (ik) viel flauw |
(jij) valt flauw | (jij) viel flauw |
(hij) valt flauw | (hij) viel flauw |
(wij) vallen flauw | (wij) vielen flauw |
(jullie) vallen flauw | (jullie) vielen flauw |
(gij) valt flauw | (gij) vielt flauw |
(zij) vallen flauw | (zij) vielen flauw |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat ik) flauwvalle | (dat ik) flauwviele |
(dat jij) flauwvalle | (dat jij) flauwviele |
(dat hij) flauwvalle | (dat hij) flauwviele |
(dat wij) flauwvallen | (dat wij) flauwvielen |
(dat jullie) flauwvallen | (dat jullie) flauwvielen |
(dat gij) flauwvallet | (dat gij) flauwvielet |
(dat zij) flauwvallen | (dat zij) flauwvielen |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
flauwvallend, flauwvallende | (zijn) flauwgevallen |
De vrouw van de gouveneur was flauwgevallen en zelfs de drie neven hadden niet de moeite genomen om haar bij te brengen.
Om de minste reden wordt er flauwgevallen, met de ogen gerold of worden de handen in opperste verbazing ineengeslagen.
Toen wij hem eindelijk bevrijd hadden, viel hij flauw.
Ze valt flauw!