Informasie oor die woord lummelen (Nederlands → Esperanto: maldiligenti)

Sinonieme: luieren, slabakken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈlɵmələ(n)/
Afbrekinglum·me·len

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) lummel(ik) lummelde
(jij) lummelt(jij) lummelde
(hij) lummelt(hij) lummelde
(wij) lummelen(wij) lummelden
(jullie) lummelen(jullie) lummelden
(gij) lummelt(gij) lummeldet
(zij) lummelen(zij) lummelden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) lummele(dat ik) lummelde
(dat jij) lummele(dat jij) lummelde
(dat hij) lummele(dat hij) lummelde
(dat wij) lummelen(dat wij) lummelden
(dat jullie) lummelen(dat jullie) lummelden
(dat gij) lummelet(dat gij) lummeldet
(dat zij) lummelen(dat zij) lummelden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
lummellummelt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
lummelend, lummelende(hebben) gelummeld

Voorbeelde van gebruik

Sta daar niet te lummelen!

Vertalinge

Afrikaansluier; slabak
Duitsfaulenzen; faul sein
Engelsidle; slack
Esperantomaldiligenti
Portugeespreguiçar; vadiar
Russiesбить баклуши
Sweedslata sig