Informasie oor die woord huwen (Nederlands → Esperanto: iĝi la edzo de)

Sinonieme: de man worden van, trouwen met

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦyʋən/
Afbrekinghu·wen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) huw(ik) huwde
(jij) huwt(jij) huwde
(hij) huwt(hij) huwde
(wij) huwen(wij) huwden
(jullie) huwen(jullie) huwden
(gij) huwt(gij) huwdet
(zij) huwen(zij) huwden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) huwe(dat ik) huwde
(dat jij) huwe(dat jij) huwde
(dat hij) huwe(dat hij) huwde
(dat wij) huwen(dat wij) huwden
(dat jullie) huwen(dat jullie) huwden
(dat gij) huwet(dat gij) huwdet
(dat zij) huwen(dat zij) huwden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
huwhuwt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
huwend, huwende(hebben) gehuwd

Voorbeelde van gebruik

Het meisje dat hij graag had willen huwen, kreeg hij niet, omdat ze te weinig muziek in hem zag.
En we moesten vooral niet vergeten dat ik al gehuwd was met een zekere dame uit Winnipeg, hetgeen een tweede huwelijk niet slechts overbodig maakte maar zelfs ondenkbaar voor een man van eer.

Vertalinge

Afrikaanstrou met
Deensgifte sig med
Duitsheiraten; sich verheiraten mit
Engelsmarry
Esperantoiĝi la edzo de
Fransépouser
Luxemburgsbestueden
Noorsgifte sig med
Sweedsgifta sig med
Yslandsgifta sig